Als je schrijft over de dood...




Vrijdagavond in de kroeg. “Wat doe jij eigenlijk?” Hij leunt tegen de bar, een drankje in zijn hand. “Ik schrijf”, zeg ik. “Over terminale zorg. Over laatste levenswensen. En over nog veel meer, maar dus ook over het einde van het leven.” Hij kijkt me aan. “Over mensen die doodgaan? ”, vraagt hij ongelovig.  ”Ja, over mensen die doodgaan.” “Gatver, wat eng”, zegt hij. 

“Tjsa, het is heel grappig, iedereen gaat dood als ik de deur uitloop.” Ik had er een grap van kunnen maken, het had niet zoveel uitgemaakt.  Of ik er nu een grap van maak of in alle ernst vertel over mijn werk, ik hoor de zin nét iets te vaak. “Gatver, wat eng.

Afgelopen week sprak ik een collega uit de terminale zorg. “Gatver, wat eng”, zei ik met een knipoog. “Heb jij dat nou ook als je vertelt over je werk?”, vroeg ik haar.“Oh, zo herkenbaar”, verzuchtte ze. “En zo onterecht. In de terminale zorg gebeuren zoveel mooie dingen. Ik vind het een eer om die laatste zorg te mogen doen. Het is zo intiem, zo bijzonder. Ook als je doodgaat is er nog leven. Je hebt nog maar een beperkte tijd, wat wil je daarin nog doen? Wat is dan belangrijk voor je. Hoe geef je invulling aan de rest van je leven, hoe verbind je je nog met je gezin, je geliefden? Als ik daar dan iets in kan betekenen, met deze mensen in gesprek kan gaan, dan geeft dat mij zoveel voldoening. Ik hou van mijn werk, ik vind het prachtig.”

We spraken verder over leven, over dood en over laatste levenswensen. En we spraken over hoe er duidelijk twee werelden zijn die elkaar bij voorkeur niet raken. Leven is leven. Waarom zou je willen spreken met mensen die bijna doodgaan? De dood is dreigend, veel te eng voor de levende ziel.

Ik was 21 jaar toen ik mijn eerste gesprek had over de dood. Ik was ingeroosterd voor de slaapdienst bij Rick. Hij was 25 jaar en zou nog maar enkele weken leven. Midden in de nacht drukte hij op het belletje. “Wat denk jij dat er gebeurt als ik dood ga?”, vroeg hij me. “Ik weet het niet”, bekende ik, “maar het lijkt me eng.” “Mij ook”, zei hij. “Ik ben bang. Wil je even tegen me praten, ik heb het nodig.”

Laat ik voorop stellen, ik vind de dood afschuwelijk. Pijnlijk, tragisch en afschuwelijk. Als ik kon, zou ik hard wegrennen. Schuilen, zodat de dood me nooit in zijn vieze klauwen zou krijgen. Ik ben er niet dagelijks mee bezig, maar ik word er meerdere malen per week keihard door geraakt.

Een paar weken geleden reed ik na een interview terug naar huis. Het gesprek was aangrijpend geweest en ik had afscheid genomen. De tranen bleven komen. ’s Avonds kreeg ik een smsje. “Bedankt voor vandaag,” schreef hij.“Voor het luisteren, voor het schrijven, voor het delen. Het was ontzettend belangrijk voor me, dank je wel.”

Een brok in mijn keel.Ik dacht aan die ene zin. “Gatver, wat eng.” Het maakte me boos. Negeren, dát is pas eng.

“Sterkte”, schreef ik terug. “Ik denk aan je..”






Reacties